Functies

De rederijkerstijd was een overgangsperiode. De middeleeuwen waren afgelopen en de Renaissance was nog niet begonnen. 
In de steden gingen mensen met dezelfde beroepen bij elkaar wonen. Zij verenigden zich in Gilden, een soort vakbond. Deze vakbonden hadden ruimtes waar ze over o.a. literaire onderwerpen spraken. Iedereen, eigenlijk alleen de rijkeren, verzamelden zich in een ruimte die men de rederijkerskamer noemt. Deze kamer was in theorie voor iedereen toegankelijk maar in praktijk alleen voor de gegoede burgers. De gewone burgers hadden immers geen tijd, zij moesten werken.

 

Rederijkers hielden zich ook veel bezig met poëzie. Naar de inhoud onderscheidden ze gedichten 'in 't amoureuze' (met de liefde als thema), 'in 't vroede' (ernstige en moraliserende gedichten) en 'in 't sotte' (komische, soms ook scabreuze poëzie). Vooral complexe dichtvormen waren geliefd, met herhaling van versregels, en rijmklanken. Hierbij stonden vorm en taalbeheersing centraal waardoor hun poëzie soms gekunsteld overkomt.

Vormen van rederijkerspoëzie zijn:

  • het Spiegeldicht: waarbij dichtregels op gegeven moment gespiegeld werden met één (of soms geen) unieke regel er tussen
  • Kwadrant: Woorden die binnen een vierkant staan en die steeds op elkaar aansluiten zodat er altijd een nieuw, correct, woord gevormd wordt
  • het Rondeel: waarbij de regels herhaald worden en zo een rondlopend effect geven
  • Retrograde: een dichtvorm die je zowel van voor als van achter kan lezen